Robert Emerson (Universiteit Noord-Carolina) en collega’s namen bij 59 baby’s van zes maanden, allemaal met een broertje of zusje met autisme, een MRI-hersenscan af tijdens hun slaap. Daarin noteerden ze hoe vlot 230 verschillende hersengebieden met elkaar verbonden waren (een totaal van meer dan 26.000 verbindingen). Ze wachtten vervolgens tot de baby’s twee jaar waren, en stelden dan op de klassieke manier een diagnose. Elf kinderen vertoonden op die leeftijd symptomen uit het autismespectrum.
Vervolgens lieten ze een patroonherkenningsprogramma los op de gigantische hoeveelheid verbindingen, om te zien of de elf op een herkenbare manier anders waren dan de andere. Er bleek inderdaad een apart patroon waarneembaar van 974 verbindingen in de hersenen, dat alleen te vinden was bij negen van de elf autistische kinderen, en bij geen van de 48 niet-autistische kinderen. De hersenscan miste dus zo’n twintig procent van de gevallen maar, zeker zo belangrijk, dompelde niemand in nodeloze angst. De meeste betrokken verbindingen lagen in gebieden voor taal, repetitief gedrag en sociaal gedrag.
De onderzoekers weten nog niet of het patroon ook opduikt bij kinderen zonder verhoogd genetisch risico (wie al een broer of zus met autisme heeft, loopt een risico van 1 op 5 om ook autisme te krijgen, terwijl dat normaal een kans van 1 op 68 is). De onderzoekers beseffen ook dat hun gunstig resultaat voor een flink deel aan toeval te wijten kan zijn, en dat dit resultaat bevestigd zal moeten worden bij veel grotere aantallen. Maar intussen vinden ze hun resultaat wel hoopgevend, want “hoe vroeger de behandeling kan starten, hoe beter de resultaten zijn”.