1. Bespreek de vakantie
Leg je kind uit hoe de vakantie er in grote lijnen uit zal zien. Geef aan hoe vaak jullie uitstapjes willen gaan maken. Maak een lijst met mogelijke uitjes en geef je kind inspraak. Leg wel vast wie wanneer een uitje mag kiezen, zo voorkom je eindeloze discussies.
2. Zoek foto’s en plattegronden
Ga je op vakantie? Laat dan vooraf zoveel mogelijk foto’s en plattegronden zien, bijvoorbeeld van de camping, het vakantiepark of het dorpje waar jullie heen gaan. Die zijn vaak makkelijk te vinden op internet.
3. Maak een dagplanning
Wordt je kind erg onrustig van ‘niet ingevulde tijd’? Maak dan per dag een planning, eventueel met behulp van pictogrammen. Zet in de planning zoveel mogelijk details over ‘wie, wat, waar, wanneer en hoe’ en spreek alles een keer rustig door met je kind, bijvoorbeeld de avond van tevoren.
4. Doe niet altijd alles samen
Lopen gezamenlijke familie-uitjes steevast uit op een drama? Ga dan eens alleen met je kind met autisme op stap, bijvoorbeeld naar een museum dat aansluit bij zijn interesses. Of neem juist je andere kinderen mee op pad, terwijl je partner (of een ander vertrouwd iemand) thuis iets rustigs gaat doen met je kind met autisme. Waar het om gaat is dat iedereen zoveel mogelijk aan zijn ontspanning toekomt.
5. Houd vast aan de routine
Mist je kind tijdens de vakantie de normale dagstructuur? Overweeg dan om deze structuur weer in te voeren, bijvoorbeeld door op de vertrouwde vaste tijd te blijven eten en je kind op hetzelfde tijdstip naar bed te laten gaan als tijdens de schoolperiode.